IPO 3 Reglement

Onderverdeeld in:

  • Afdeling A 100 punten (minimum 70 punten)
  • Afdeling B 100 punten (minimum 70 punten)
  • Afdeling C 100 punten (minimum 70 punten)

 

  • Totaal 300 punten.
  • De hond moet minimaal de leeftijd van 20 maanden hebben bereikt. 
  • Om toegelaten te worden voor IPO 3 dient de hond eerst het diploma van IPO 2 te hebben behaald met een minimum aantal punten van 80 in afdeling C.

 

Afdeling A
  • Vreemd spoor, minstens 600 passen, 5 spoorgedeelten, 4 hoeken (circa 90 graden), 3 voorwerpen, tenminste 60 minuten oud.
  • Uitwerkingstijd 20 minuten.

 

  • Uitwerken van het spoor: 80 punten.
  • Voorwerpen: (7+7+6) 20 punten.

Totaal: 100 punten.

 

Algemeen.

De keurmeester of de spoorloper bepalen aan de hand van het ter beschikking zijnde terrein het verloop van de sporen. De sporen dienen verschillend van vorm te zijn. De aanzet van het spoor dient door een speurpaaltje gekenmerkt te zijn. Deze speurpaal dient steeds links bij de aanzet van het spoor in de grond te worden gestoken. De spoorlegger dient voor het leggen van het spoor de voorwerpen te tonden aan de keurmeester. De voorwerpen zijn 30 minuten voor aanvang in het bezit van de spoorloper. De spoorloper verblijft korte tijd op de aanzet van het spoor en gaat vervolgens in normale pas, in de aangewezen richting. Het eerste voorwerp wordt gelegd na tenminste 100 passen. Het derde voorwerp aan het einde van het spoor. De voorwerpen moeten in de beweging op het spoor gelegd worden. Na het leggen van het laatste voorwerp moet de spoorlegger nog enkele passen in dezelfde richting verder gaan. Op een spoor moeten verschillende voorwerpen worden gebruikt (bijvoorbeeld leder, textiel, hout). De afmetingen van de voorwerpen zijn maximaal, 10 centimeter lang, 3 centimeter breed en 1 centimeter dik en zullen in kleur niet wezenlijk verschillen van de bodem. Tijdens het leggen van het spoor dienen hond en hondengeleider uit het zicht te zijn. De keurmeester en examenleider en eventueel andere begeleidende personen mogen zich tijdens het werken van de hond niet ophouden op die plaatsen waar de hond, volgens het reglement, het recht heeft om te zoeken.

  • Commando: Het commando “ZOEK” is bij het begin van het spoor en bij de aanzet na elk voorwerp toegestaan.
  • Uitvoering: De hondengeleider bereidt zijn hond voor op het speuren. De hond kan vrij zoeken of aan een lijn van 10 meter. De 10 meter lange lijn kan over de rug, zijdelings, tussen de voorpoten en/of tussen de achterpoten gedragen worden. De lijn kan ook aan de, niet op strop ingestelde, halsketting bevestigd worden. Tevens is het toegestaan de lijn aan de volgende speurtuigen te bevestigen: “Borsttuig of Böttcher” (zonder bijkomende riemen). Na te zijn opgeroepen meldt de hondengeleider zich met zijn hond in basispositie bij de keurmeester en geeft aan of zijn hond apporteert, opneemt of verwijst. Voor aanvang van het speuren, tijdens het aanzetten en tijdens het speuren is elke vorm van dwang verboden. Op teken van de keurmeester dient de hondengeleider zijn hond langzaam en rustig naar het vertrekpunt te brengen en aan te zetten. De wijze van aanzetten is voor elke geleider vrij en dient in de directe omgeving van de hond te geschieden. De hond dient bij het begin van het spoor in de gelegenheid te worden gesteld om lucht op te nemen. De hond moet vervolgens met diepe neus en intensief in een gelijkmatig tempo het spoor volgen. De hondengeleider volgt zijn hond op 10 meter afstand. Bij vrij zoeken is de afstand van 10 meter eveneens aan te houden. De speurlijn mag licht doorhangen. De hond moet de hoeken zeker uitwerken. Na de hoeken moet de hond in gelijkmatig tempo verder werken. Zodra de hond een voorwerp gevonden heeft moet de hond dit zonder inwerken van de hondengeleider onmiddellijk apporteren, opnemen of overtuigend verwijzen. De hond kan bij het opnemen blijven staan of gaan zitten. Bij het apporteren dient de hond het voorwerp naar zijn geleider toe te brengen. Verdergaan met het voorwerp of liggend opnemen is foutief. Het verwijzen kan liggend, staand of zittend gebeuren (mag ook wisselend). Heeft de hond het voorwerp gevonden, dan laat de hondengeleider de lijn vallen. Door het omhoog steken van het voorwerp geeft de hondengeleider aan dat het voorwerp gevonden is. De hondengeleider neemt de lijn weer op, de hond wordt weer aangezet daar waar het voorwerp gevonden is en vervolgt het speuren. Na beëindigen van het spoor toont de hondengeleider aan de keurmeester de gevonden voorwerpen. Overlopen voorwerpen hoeven niet aan de hondengeleider getoond te worden.
  • Beoordeling: Het tempo tijdens het zoeken is geen criterium bij de beoordeling zolang het uitwerken van het spoor maar gelijkmatig, intensief en overtuigend gebeurt. Overtuigen zonder het spoor te verlaten is niet foutief. Treuzelen, hoge neus, behoefte doen, zwalken, draaien op de hoeken, fout verwijzen, aanhoudend belonen, stem- en of lijn hulp, foutief apporteren, opnemen, of verwijzen van voorwerpen, leiden tot puntenaftrek. Indien de hond het spoor met meer dan 1 lijnlengte verlaat, dan wordt het speuren afgebroken. Indien de hond het spoor verlaat en wordt tegengehouden door de hondengeleider, dan volgt een aanwijzing van de keurmeester om de hond te volgen of de lijn te laten vallen. Wordt deze aanwijzing van de keurmeester niet opgevolgd, dan wordt het speuren afgebroken. Is binnen de tijd van 15 minuten na de aanzet het einde van het spoor niet bereikt, dan dient het speuren afgebroken te worden. Wisselend apporteren, opnemen en verwijzen van de voorwerpen is foutief. Apporteren, opnemen of verwijzen van voorwerpen die niet door de spoorlegger zijn neergelegd worden ook met puntenaftrek bestraft. De verdeling van de punten voor het spoor op de verschillende spoorgedeelten moet naar lengte en moeilijkheidsgraad geschieden. Zoekt de hond niet, blijft hij te lang treuzelen op dezelfde plek zonder te zoeken, dan kan ook hier het speuren worden afgebroken, zelfs indien de hond zich nog op het spoor bevindt.

 

Afdeling B
  • Oefening 1: Vrij volgen 10 punten.
  • Oefening 2: Zit uit beweging 10 punten.
  • Oefening 3: Afleggen met voorroepen 10 punten.
  • Oefening 4: Staan blijven in normale pas 10 punten.
  • Oefening 5: Apporteren over de grond 10 punten.
  • Oefening 6: Apporteren over de haag 15 punten.
  • Oefening 7: Apporteren over de klimschutting 15 punten.
  • Oefening 8: Vooruitzenden met afleggen 10 punten.
  • Oefening 9: Afliggen met afleiding 10 punten.

Totaal 100 punten.

 

Algemeen

De keurmeester geeft een teken voor de aanvang van alle oefeningen. Alle verdere onderdelen, bijvoorbeeld: Keerwendingen, wendingen, veranderingen van pas etcetra, worden zonder verdere aanwijzingen uitgevoerd. Voert een hond na het derde gegeven commando een oefening of een deel van een oefening niet uit, dan wordt de oefening zonder punten afgebroken. Bij het voorroepen van de hond kan het commando “HIER” vervangen worden door de naam van de hond. Indien het ene vergezeld gaat van het andere geldt dit als een extra commando. In de basispositie zit de hond dicht en recht naast het linkerbeen van de hondengeleider, zodanig dat zijn schouder te hoogte van de knie van de hondengeleider is. Elke oefening begint en eindigt in deze basispositie. Het innemen van de basispositie is voor een oefening slechts eenmaal toegestaan. Een kort belonen is na iedere oefening en alleen in basispositie toegestaan. Daarna kan de hondengeleider een nieuwe basispositie innemen. In ieder geval moet tussen elk belonen en begin van een nieuwe oefening een pauze van tenminste 3 seconden zitten. Uit de basispositie volgt de zogenaamde ontwikkeling van de oefening. De hondengeleider dient minstens 10 en hoogstens 15 passen te tonen alvorens het commando te geven. Tussen de verschillende delen van een oefening, zoals voorroepen, voorzitten, het aan de voet gaan en afsluiten, moeten duidelijke pauzes getoond worden (circa 3 seconden). Bij het ophalen van zijn hond kan de hondengeleider zijn hond van voren naderen of achterlangs gaan. Het vrij volgen is bij noodzakelijke verplaatsingen tussen de oefeningen verplicht. Ook bij het ophalen van de apporteerblokken moet de hond vrij volgend meegevoerd worden. Opgewekt maken door uitlokken tot spel is niet toegestaan. De keerwendingen is door de hondengeleider naar links uit te voeren. De hond kan de keerwending op 2 manieren uitvoeren: Voor- of achterlangs de hondengeleider. Ook na het voorzitten bij het voorkomen kan de hond, na het commando “VOET”, op deze 2 manieren de basispositie innemen. De uitvoering moet tijdens de oefening steeds dezelfde zijn. De vaste haag heeft een hoogte van 100 centimeter en een breedte van 150 centimeter. De klimschutting bestaat uit twee bovenaan verbonden delen van 150 centimeter breed en 191 centimeter hoog. Op de bodem staan deze beide delen zover uit elkaar dat de verticale hoogte van de wand 160 centimeter bedraagt. Het gehele vlak van de schuine wand dient met antislip bekleed te zijn. In de bovenste helft van de wand dienen aan beide zijden 3 latten aangebracht te zijn (24/48 mm). Alle honden dienen dezelfde hindernis te gebruiken. Bij het apporteren zijn enkel apporteerblokken toegelaten (2000 gram over de grond en 650 gram bij de haag en de klimschutting). Voor het apporteren mogen de blokken de hond niet vooraf in de bek gegeven worden. Indien de hondengeleider een oefening vergeet zal de keurmeester hem hierop wijzen en de oefening laten uitvoeren zonder punten hiervoor af te trekken.

 

Ad.1. Oefening 1: Vrij volgen 10 punten.

  • Commando’s: Volg of Voet.
  • Uitvoering: De hondengeleider gaat met zijn losvolgende hond naar de keurmeester en stelt zich met zijn hond aan de voet voor. Vanuit de basispositie moet de hond op het commando “VOLG” of “VOET” van de hondengeleider deze opmerkzaam, vrolijk en correct volgen, met het schouderblad te hoogte van de linkerknie van de hondengeleider. Bij het halt houden moet hij zelfstandig, snel en recht gaan zitten. Bij het begin van de oefening gaat de hondengeleider met zijn hond 50 passen, zonder halt te houden, rechtdoor. Na de keerwending en 10 a 15 passen moet de hondengeleider de looppas en de langzame pas tonen (telkens tenminste 10 passen). De overgang van de looppas naar de langzame pas dient zonder de overgang in gewone pas te gebeuren. De verschillende tempowisselingen moeten zich duidelijk, in uitvoering, van elkaar onderscheiden. In normale pas zijn vervolgens, twee rechtse, twee keerwendingen en een linkse wending uit te voeren conform het loopschema. Het halt houden is tenminste eenmaal in normale pas te tonen. Tijdens het eerste rechte stuk vrij volgen dienen twee schoten te worden gegeven met een kaliber van 6 mm. Tussen de schoten zit een tijdsduur van 5 seconden. De schoten worden gelost op tenminste 15 passen afstand van de hond. De hond moet zich schotvast tonen. Aan het einde van de oefening gaat de hondengeleider op aanwijzing van de keurmeester door een bewegende groep van tenminste vier personen. De hondengeleider dient met zijn hond tenminste bij een persoon linksom en een andere persoon rechtsom te gaan en daarna tenminste eenmaal halt te houden in de groep. De hondengeleider met zijn hond verlaat hierna de groep en neemt de basispositie in.
  • Beoordeling: Voordringen, zijwaarts afwijken, achter blijven, hulpcommando’s, lichaamshulp, onoplettendheid, te veel onder druk staan, leiden tot puntenaftrek.

 

 

 

Bron: Oud-collega hondengeleider van politie.

Copyright ©  Alle rechten zijn voorbehouden aan de maker van deze website: La Torre Dell’Aquila.